“Het is tien over zeven”, roep ik met een luide stem in het trapgat naar boven. Al snel hoor ik gestommel van de trap en daar staat hij voor me. Zoon Jerome: verwilderd gezicht, kleine ogen en wallen eronder met een paarsblauwe kleur. “Had je dat niet eerder kunnen zeggen”, snauwt hij me toe. “Toen was het nog geen tien over zeven!”, fluister ik hem in met een glimlach om mijn mond. Hij kon mijn humor niet waarderen, evenmin als het glas versgeperste grapefruitsap dat ik voor hem had neer gezet. Het was zijn tweede week op de middelbare school en hij had het zwaar. Die avond ervoor had hij in tranen op zijn bed gezeten. “Ik ben mijn werkboek biologie kwijt”. De hele kamer werd verbouwd, omdat hij zeker wist dat het werkboek onder het bed was gevallen. Zijn bed zelf lag bezaaid met boeken, die ik voor hem had gekaft. Geheel tegen mijn principes in, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen dat hij dit ’s avonds om 9 uur nog zelf moest doen. Hij had dan ook een drukke werkweek: