"Angela, gaan we zo zwemmen?" Het was half tien
’s morgens, de tweede dag van het vakantiekamp en we hadden net het programma
voor de dag doorgenomen. “Eens even kijken, volgens mij hadden we afgesproken
dat we dit in de middag zouden gaan doen, als het wat warmer is."
"Maar je had het beloofd, wij willen nu zwemmen." In mijn gedachten
ging ik terug naar alle beloftes die ik had gedaan, maar daar zat deze niet
bij. Ik besloot voet bij stuk te houden . "Ja maar, Wij vinden het niet eerlijk, we willen gewoon nu
zwemmen." De twee “mannen” dropen af en gingen een potje tafelvoetballen.
“Mannen”, noemden we ze vanaf de eerste dag. Ze waren al
echte tieners en de oudste mannelijke deelnemers van het kamp. ‘s Ochtends
kwamen ze steevast wat later binnen. Ze hadden zich verslapen of waren druk bezig
met het stylen van hun haar in het toiletgebouw. De mannen hielden er van om grenzen op te
zoeken en de discussie aan te gaan, die altijd begon met “ja, maar”. “Ja, maar ik
wil als eerste brood, want ik heb het verdiend.” “Ja maar ik heb geen zin in
dat spel.” “Ja maar, ik hou niet van afwassen.”
Op een ochtend kwam de campingbeheerder naar mij toe. Het
toiletgebouw was ontzettend vies achtergelaten, overal wc-papier. "Tje,
dat kan iedereen gedaan hebben", stelde ik voorzichtig vast. Maar de
camping was aardig verlaten en de campingbeheerder was er stellig van overtuigd
dat het die "grote jongens" waren geweest. Bij terugkomst besloot ik
er in de tent in het algemeen wat over
te zeggen. Over dat we ons als gasten zouden gedragen en dus de ruimte netter
achterlaten, dan we het aantroffen. “En anders stellen we een toiletjuffrouw aan”,
suggereerde een van de jongere kinderen.
"Je moet nu echt ingrijpen", kwam mijn man mij
vertellen toen ik met een groep kinderen de camping kwam oplopen. We hadden die
middag koeien geknuffeld op een nabijgelegen boerderij en hij was bij de
achterblijvers gebleven, die graag wilden zwemmen. Het zwemmen bleek geen
zwemmen te zijn geweest, maar een spel om elkaar in het water te duwen. Het was
uit de hand gelopen en niet iedereen vond het meer leuk. Er was zelfs een
jongen die een bloedlip had opgelopen.
Ik nam de mannen even apart, hoorde hun verhaal aan, waarin
uiteraard weer veel “ja maars” in voorkwamen en vertelde ze wat ik had gehoord
en gezien. “Als grotere jongen heb je ook een verantwoordelijkheid richting de
jongere kinderen”, vertelde ik ze. Ze begrepen het en zeiden sorry. Ook de
volgende dag lieten ze een andere kant van zichzelf zien. Ze hielpen de jongere
kinderen met vlotjes bouwen, vertelden
ons wat ze zoal bezig hield, leerden de kinderen hoe je kon boeren en boden aan
om brood in het dorp voor ons te halen.
Toen ze na twee uur nog niet terug waren, bleken de
mannen toch eigenlijk nog jongens te zijn. De ketting van de fiets was er af
gegaan en ze hadden het hele stuk gelopen. Bij terugkomst was er een handige
jongen van net 8 jaar, die de fiets op zijn kop zette en met een takje de
ketting er weer op wipte. Klaar.
Reacties
Een reactie posten