“En als ik dan een slokje neem van mijn toverwater… gaat er
iets heel bijzonders gebeuren.” Terwijl ik het glas naar mijn mond bracht, keek
ik om mijn heen. De groep kleuters zat met wijd opengesperde ogen me aan te
kijken. Wat zou er gaan gebeuren? Eigenlijk wist ik dat zelf ook nog niet op
dat moment. Geheel intuitief had ik het glas water gepakt om hun aandacht te
vangen. Toen ik een slok nam, kreeg ik een ingeving. Mijn mond bewoog, maar er
kwamen geen woorden meer uit. Naast me hoorde ik gesnik, van kleine Dora. Er
liepen krokodillentranen over haar wangen. En ik besefte dat ik dit keer te ver
was gegaan.
“Wie zal zich meer verwonderen wanneer een veertje omlaag
dwarrelt? Een klein meisje van 2 of je moeder?”, vroeg ik tijdens de yoga- en
filosofieles die week aan de kinderen. We waren inmiddels aan beland bij de
Engelse filosoof Hume, die uitgebreid stil had gestaan bij het fenomeen
verwondering. Onze filosofen in spe gingen direct van start. Eerst praatte
iedereen nog door elkaar heen, daarna werd er goed geluisterd en aangesloten
bij de standpunten van de ander. “Ja kijk, als je in je leven al 100 keer hebt
gezien hoe een veertje naar beneden dwarrelt, dan verwonder je je daar niet
meer over. Dat ben je dan al gewend.” “Ja, maar voor een kind van 1 is dat
helemaal niet zo vanzelfsprekend. Konden wij ons nog maar echt verwonderen…”
Tijdens de concentratieoefening werd de vraag uitgezet:
“Waar verwonder je je over?” Het was een kwartier lang muisstil. Ze zaten in
kleermakerszit op hun yogamatje met gesloten ogen. “In de stilte ligt het
antwoord”, hadden we al eens ontdekt. Dus als we echt een mooie vraag hadden,
kozen we ervoor om heel stil te worden. “Ik verwonder me over de aarde en het
heelal. Dat moet toch door iemand bedacht zijn. En zij lopen er maar op rond
als miertjes in de achtertuin en beseffen helemaal niet hoe klein we eigenlijk
zijn. En dat we lang niet zo veel in te brengen hebben als we denken…”, begon
de eerste met zachte stem. “Ik verwonder me er over hoe ons lichaam werkt. Dat
wanneer je je bezeert, je lichaam zelf weer geneest. Dat is toch bizar?” en hij
keek om zich heen naar wat de andere inbrachten. Het werd een wonderlijke les
en ik verwonderde me wederom over de wijsheid van deze kinderen.
Terug naar kleine Dora, die vlak naast me zat. Haar
krokodillentranen waren inmiddels al opgedroogd, maar ze weigerde haar glaasje
water op te drinken. Net als de andere kleuters. En dat begreep ik. Kinderen op
deze leeftijd leven veelal nog in hun fantasiewereld. Wonderen bestaan. Net als
kabouters, elfjes en draken. “Mmm, hoe ga ik dit oplossen?”, vroeg ik mezelf af
in stilte. Want ik besefte dat er toch echt iets moest gebeuren. Ik besloot aan
te sluiten bij hun fantasiewereld en nam een nieuw glas water. Heel langzaam
dronk ik het op, teugje voor teugje. En de kleuters keken me wederom
verwachtingsvol aan. Dit keer had het water een nieuwe uitwerking: ik kon weer
praten. Opgelucht zetten de kinderen hun eigen glas aan hun mond. Er kon weer
gedronken worden, en gelachen en gespeeld.
Reacties
Een reactie posten