“Eeh ja, ik bel u over het volgende… Morgen start mijn zoon bij u met Rots en Water, maar nu hebben we vandaag te horen gekregen dat hij PDD-NOS heeft. Kan hij nog wel mee doen?” Er viel een stilte in het gesprek. En ik wist ook niet zo snel een antwoord te geven, wel een vraag te stellen: “Is hij veranderd sinds jullie het weten?” “Nee, eigenlijk niet”, verzuchtte ze. Ze vertelde dat hij een gevoelige, rustige jongen was, die wat weerbaarder mocht worden. En zichzelf wat beter moest kunnen redden. “Daar zijn er heel veel van”, stelde ik haar gerust. En ik legde uit dat ieder kind wel zijn eigenaardigheden heeft en dat een diagnose daar weinig aan verandert. Het gaat er om hoe je hier met elkaar mee omgaat. Bij deze jongeman zou ik dus wat beter letten op mijn humor (die hij wellicht helemaal niet begreep) en mijn beeldende spraak. Het bord, waarop het lesprogramma stond geschreven, zou ook een prominente plek krijgen in deze groep. Het zou hem houvast geven en structuur. Het was goed dat moeder mij even had geinformeerd. Dan kon ik er vooraf al rekening mee houden.
Wat is de bedoeling?
De volgende dag kwam hij wat angstig binnen. Net als alle andere kinderen. Ik vertelde de kinderen dat ik de eerste les ook altijd spannend vind: “Jullie kennen mij nog niet en ik ken jullie niet.” Ja, dat herkenden ze wel. Met wat ademhalings- en ontspanningsoefeningen kwam de rust in de groep en konden we met de les starten. Rennen, springen, tikkertje, buikspieren, gouden haan, spelen. Ze genoten er van. Ik merkte dat de jongen met PDD-NOS enthousiast mee deed. Soms keek hij even om zich heen, als hij niet begreep wat de bedoeling was. Maar aan het einde van de les, rapporteerde hij zelfs al dat hij nieuwe vrienden had gemaakt. Ja, ze hadden lol met elkaar gehad en vonden het fijn om samen in deze groep te zitten. Dat was heel anders dan op school, waar hij ook regelmatig ruzie had met andere kinderen.
Hij was zo druk en luisterde slecht
De daaropvolgende lessen zag ik dat sommige kinderen in de groep wat afstand van hem namen. Hij was zo druk, hij luisterde soms slecht. En in zijn enthousiasme bleef hij nog regelmatig rondrennen, terwijl iedereen op de bank zat te wachten op mijn uitleg. Hij voelde niet altijd aan wat er van hem werd verwacht. En dat legde ik hem dan nog eens uit. Hij kwam wel met plezier en deed ontzettend zijn best. Op een dag vertelde ik de kinderen over onze nieuwe hond die probeerde bevriend te raken met onze poes. De hond begreep de kattentaal niet en de kat niet de hondentaal. De hond ging rondjes rennen, druk doen en blaffen. Terwijl de kat hem wel accepteerde (en hem zelfs een neusje gaf) als hij rustig afwachtte. Deed de hond dat niet, dan kreeg hij een krab met de kattenpoot en rende hij piepend weg. Ja, dat herkenden ze wel.
Ik wil een stiefvader
Bij de een na laatste les, mochten de kinderen eens goed nadenken over de wens die ze bij de laatste les op hun plankje gingen schilderen. Als je het plankje door midden kan slaan, zit de kans er in dat je wens uitkomt. En als je het al voor je ziet, is de kans vele malen groter. “Als je wilt, sluit je nu je ogen, concentreer je je op het suizen van je oren en laat je het beeld van je wens binnenkomen. Een soort binnenbioscoop.”, vertelde ik met een zachte stem. Alle ogen gingen dicht en het werd heel stil in het speellokaal. Na een paar minuten mochten ze hun ogen weer openen. Iedereen mocht vertellen wat hij had gezien: een konijn, een nieuw spel voor de nintendo, een boomhut. En er was ook iemand die zo graag een stiefvader zou willen hebben. Zijn ouders waren gescheiden en hij wilde niets liever dan dat zijn moeder een leuke nieuwe man zou ontmoeten. Dan zou het weer gezellig worden thuis, vertelde hij vol ernst.
Begrip voor elkaar“Ik heb mijn vinger gezien”, vertelde hij, toen hij aan de beurt was. En dit keer begreep ik hem niet. “Je vinger?” “Ja kijk, mijn vinger is heel raar, niet normaal gewoon.” En we bekeken de vinger die inderdaad een beetje scheef stond. “En wat is je wens dan?”, vroeg ik hem. “Nou, dat hij gewoon normaal is.” Opeens begreep ik wat hij wilde vertellen en ik vroeg hem of er nog iets aan hem “niet normaal” was. Hij dacht diep na en hij vertelde voor het eerst dat hij autisme had en dat dit niet normaal was, volgens sommige mensen. Er bleek al veel kennis aanwezig te zijn over autisme bij deze kinderen. “Oja, dan snap je anderen niet altijd. En ik heb een jongen in de klas die weet alles over treinen. Die heeft ook autisme. En hij is ook heel goed in rekenen. Maar toen de juf laatst heel verdrietig was, begreep hij er helemaal niets van.” En opeens begrepen ze ook waarom hij niet altijd luisterde, of “vervelend” deed. Er was begrip ontstaan voor elkaar en we ontdekten dat iedereen wel iets eigenaardigs heeft. Gelukkig maar!
Reacties
Een reactie posten